fotograaf

Met ♡ voor kunst en cultuur

Interview met Jeroen Chabot

> lees alle interviews

Jeroen Chabot studeerde kunstgeschiedenis in Utrecht en werd daarna docent cultuurgeschiedenis op Hogeschool Rotterdam. Na een uitstapje naar AKV St. Joost in Breda is hij sinds 1 februari 2011 directeur van de WdKA. Hij noemde het destijds ‘het witste, middle class instituut van Hogeschool Rotterdam’ en heeft daar inmiddels al lang en breed iets aan veranderd. Zo is het aantal niet-westerse docenten in de eerste jaren gestegen van twee naar negen, nam hij de lesstof onder de loep en is het aannamebeleid veranderd zodat bredere groepen studenten een gelegenheid krijgen hun talenten te tonen.

Wat vind je de kracht en waarde van kunst?

Ik vat kunst heel breed op: alles waar wij als academie voor opleiden en waar Codarts voor opleidt. Op die manier is kunst veel ruimer dan de werken die je ziet hangen of staan in een museum.

“Kunst is een van de meest essentiële dingen naast eten, drinken en medische verzorging. ”

Kunst is een van de meest essentiële dingen naast eten, drinken en medische verzorging. Als iedereen die zich daar mee bezig hield een week zou staken, hadden we geen kleren aan ons lijf, geen film om te bekijken, serie of nieuwsprogramma meer om te zien, geen game meer te spelen, geen krant meer te lezen, geen auto om in te stappen of naar een verkeerslicht te sturen, geen fiets om te rijden... helemaal niets. Dus het idee dat kunst een luxe is die we ons veroorloven als we een financieel meevallertje hebben, maar dat direct wegsnijden als het even tegen zit, is een van de meest domme, bekrompen en oerhollandse ideeën die er zijn. Er is ook geen land ter wereld waar kunst te leen is. Dat is een van de meest verschrikkelijke uitvindingen die er ooit is gedaan.

Hoe kijk je aan tegen de kunstsector in Rotterdam, met een focus op de laatste twee jaar?

Er is geen stad in Nederland, of wellicht zelfs Europa, die zo ongelofelijk veel amper of niet gesubsidieerde, bijna anarchistische, podia hebben als Rotterdam. Er is een heel weefsel van grote en kleine podia buiten het centrum wat ontzettend veel culturele activiteiten en initiatieven onderneemt. Ze zijn trots op wat ze aan de anarchistische kant doen.

Vanuit de afdeling Autonomous Practices zijn we, onder de naam Autonomous Fabric, een initiatief gestart wat onderzoekt op welke manieren zelfgeorganiseerden kunstenaars- en activistische praktijken zich manifesteren en hoe ze de samenleving vorm kunnen geven.

Het culturele leven van deze kunstenaars is totaal anders dan dat van de gevestigde instituten. Ze hebben vaak ook een wat andere opvatting over de kunstpraktijk dan degene die wij hier doceren. Je moet hierbij denken aan een kapper die daarnaast ook spoken word artiest is. De persoon in kwestie beschouwt zichzelf als kunstenaar. Dat de persoon ook kapper is, is voor hun heel logisch verbonden met spoken word. Veel meer fluïde.

Wat ik ook een mooi voorbeeld vind is Kamiel Verschuren. Hij heeft onder andere de overzet boot tussen Charlois en Katendrecht bedacht. Die boot is onderdeel van zijn kunstenaars praktijk.

Een andere bekende naam is Jeanne van Heeswijk. Zij werkt aan het Afrikaanderplein en helpt bewoners om bedrijfjes te starten waar ze van kunnen leven. Bedrijfjes die op een of andere manier flankeren aan de 'officiële' kunstenaarswereld. Dat kan het starten van een restaurant zijn, of een mode verstel plek. Hetgeen zij die mensen kan laten doen is haar werk, als kunstenaar.

Zij is voor ons een voorbeeld van hoe je mensen moet opleiden. Je kunt je afvragen of je de mensen die kunstenaar willen worden, en een autonome praktijk willen, moet opleiden voor de galerie/museum wereld. Hetgeen wat bijna alle kunstacademies doen. Je kunt ze ook bewust maken van het feit dat beeldende kunst óók iets anders kan zijn. Namelijk, een zelf geïnitieerde autonome praktijk. Want hoe autonoom is autonoom? En hoe ziet zo'n praktijk er dan uit? Je kunt ook een illegaal restaurant beginnen of kapperszaak of starten als tuinman en dat zíen en vormgeven als een beeldende praktijk.

“Het culturele leven van deze kunstenaars is totaal anders dan dat van de gevestigde instituten.”

Ondertussen onderscheid de Willem de Kooning Academie zich hiermee ten opzichte van de andere academies in Nederland. Het heeft ook te maken met wat hier in Rotterdam gebeurd. Hoewel je eenzelfde soort autonomous fabric, eenzelfde soort bestaan van kunstenaars, ook in bijvoorbeeld Zurich of Chicago vindt. Ze zijn ook internationaal vertakt en kennen elkaar onderling.

Waarom precies in die steden?

Voor sommige steden is het denk ik belangrijk dat het arbeiderssteden zijn, of daar uit voortgekomen zijn. Het heeft ook te maken met het feit dat meer dan de helft van de Rotterdammers bijvoorbeeld geen hoger onderwijs heeft genoten. Het opleidingsniveau van de Rotterdammer, afgezet tegen Amsterdammers en Hagenezen of andere grote steden, is beduidend lager. Dat zegt ook iets over het geld wat wordt verdient, en waar ze met dat geld naartoe gaan.

In Rotterdam heb je veel voorzieningen. Booijmans van Beuningen, de Kunsthal, waar we ontzettend trots op moeten zijn, en bijvoorbeeld het Rotterdams Philharmonisch Orkest. Zij kunnen alleen niet bestaan van puur het Rotterdamse publiek. Ze hebben een landelijke functie. Als je dan kijkt naar wat Amsterdam te bieden heeft, is dat ongelofelijk veel meer.

We hebben hier ook nooit een bloeiend galerie leven gehad. Er zijn er heel weinig. Vergelijk ons maar eens met Den Haag, terwijl Rotterdam in veel opzichten veel en veel groter en interessanter is. In zekere zin ook veel en veel rijker.


Wat heeft de academie geleerd van de afgelopen maanden?

Wat overheerst is het trauma wat de studenten over hebben gehouden aan 2 jaar lang niet normaal onderwijs krijgen. Ik noem dat express ‘trauma' omdat het in grote of minder grote mate bij iedereen echt wel gespeeld heeft. Ik merk dat bijvoorbeeld ook aan de aarzeling die men heeft om weer terug te komen naar de Academie en om weer een nieuw soort van routine op te bouwen.

Deze pandemie heeft ons ook wel geleerd dat een mengeling van online en on-site onderwijs eigenlijk heel ideaal is. Dat zijn we dan ook aan het doorvoeren. De eerste jaren van je studie zal je nog les krijgen aan de hand van een rooster en wordt 80% on-site gedaan. Dat doen we omdat de socialiserende factor van onderwijs ongelofelijk belangrijk is. Het geschenk wat onderwijs eigenlijk is, moet je met elkaar beleven. Je leert veel meer van wat je om je heen ziet gebeuren, wat je mede studenten aan het doen zijn, en oppikt uit je eigen leven, dan wat je leert van je docent voor de klas. Maar je hebt het allemaal wél nodig. Het feit dat je hier kan zijn en met een docent kan praten over jouw ambities en jouw mogelijkheden, en hierover ook met je medestudenten kunt praten - of bijvoorbeeld zien wat zij van eenzelfde opdracht maken - is het belangrijkste wat we kunnen bieden. Naast het gebruik maken van de apparatuur natuurlijk. Iedere student, van eerste tot laatstejaars, zit met elkaar te werken in dezelfde stations. Dat is een rijke omgeving waar veel aanbod gegenereerd wordt.

De hogere jaren moeten eigenlijk een vaste werkplek hebben. De masters hebben dat al. Voor de hogere jaars proberen we in ieder geval werkruimtes in te richten die voor hun van belang zijn. Hun onderwijs volgen ze voor het grote deel online. Dat maakt het mogelijk dat we allerlei docenten van over de hele wereld verbinden aan ons onderwijs. Je hebt nu heel andere projecten en docenten dan je vroeger had.

De docenten hoeven niet meer iedere week af te reizen naar de academie om 2 á 3 uurtjes les te geven. Het verkeer tussen jou en je docent, alles wat met jouw individuele begeleiding te maken heeft, kan beter online dan in die rare bijenkorf die de academie is. Het is vertrouwelijker, veiliger en hebt meer tijd 1 op 1. Zo kun je doorpraten over de daadwerkelijke betekenis van je werk, of er gemakkelijker eerder gemaakt werk bij betrekken met een digitaal portfolio.

Er zijn dus absoluut elementen van onderwijs wat we beter online kunnen doen. Het wil alleen niet zeggen dat de studenten hier dan niet meer hoeven te zijn. Dat informele leren en de persoonlijke ontwikkeling in samenwerking met je medestudenten blijft ongelofelijk belangrijk.

Als ik nog een stap verder denk: Wat mij betreft hoef je hier ook helemaal niet 4 of 6 jaar te blijven. In de toekomst gaan studenten naar plekken voor bepaalde faciliteiten of docenten. Daar ga je dan voor een tijd heen, ben je onderdeel van die ervaring, en daarna plan je het vervolg van je studie in.

Er is geen één school die uniek eigenaarschap van kennis heeft. Alle kennis is 24/7 online. Maar de scholen hebben wèl een bepaalde identiteit en manier van werken en bepaalde benadering van kunst en ontwerpopdrachten oplossen die hen bijzonder maakt. De ervaring van er zijn en het meebeleven is het belangrijkste deel van je onderwijs. Niet het handboek van de academie. Ik denk echt dat we meer en meer zullen zien dat studenten, denk aan de komende 20 jaar, van instituut naar instituut gaan, zowel binnen Nederland als internationaal, om een parcours te belopen die bij hen past. Je gaat dus niet langer naar volstrekt oninteressante lessen van een eigenheimer omdat het programma van je academie dat voorschrijft.

> lees alle interviews